Nieuwbouwwoningen hebben een aardingslus onder de funderingen, maar bij oudere woningen is het noodzakelijk om aardingspinnen te plaatsen. Dat is verplicht volgens het AREI. Maar hoeveel aardingspinnen heb je nodig, waar plaats je ze best en hoe diep? Hier ontdek je alle antwoorden.
Maximale weerstand
Je installatie is pas conform indien de aardelektrode een maximumweerstand van 30 Ω heeft. 100 Ω kan ook, maar dan zijn er bijkomende voorwaarden. Deze waarde bepaalt hoeveel aardingspinnen je nodig hebt en hoe diep ze in de grond moeten zitten.
Hoe diep moeten aardingspinnen?
Verticale aardingspinnen moeten op een diepte van minstens 60 cm onder het aardoppervlak worden ingedreven.
De uiteindelijke diepte is afhankelijk van de grondsamenstelling en waterspiegel. Op een laaggelegen bouwgrond dicht bij een waterweg is een diepte van 1,5 meter misschien al genoeg (gemeten tussen de tip van de pin en het oppervlak). Op een kurkdroge grond moet je waarschijnlijk dieper gaan. Een spreidingsweerstand kleiner dan 30 Ω is opnieuw het streefdoel.
Welke afstand tussen 2 aardingspinnen?
Bij een te kleine afstand tussen twee aardingspinnen wordt de weerstand niet kleiner. Daarom moeten ze ver genoeg van elkaar liggen.
Een afstand gelijk aan de lengte van de staven is het minimum. Gebruik je bijvoorbeeld aardingsstaven met een lengte van 1,5 meter, plaats ze dan minstens 1,5 meter van elkaar in de grond. Des te meer ruimte, des te beter.